X heeft stamrechten opgebouwd bij zijn BV’s. In verband met de bouw van een zeilschip heeft X geld geleend van X BV. Op 1 januari 2019 bedroeg de schuld aan X BV € 936.863. Door een gebrek aan liquiditeiten bij de vennootschappen ontvangt X de uitkeringen niet in geld. De IB-aanslag 2019 van X wordt conform de aangifte opgelegd. Daarbij wordt rekening gehouden met de door X aangegeven stamrechtuitkering van zijn BV. X is het daar niet mee eens omdat hij van mening is dat hij de uitkering niet heeft genoten.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X de stamrechtuitkering van zijn BV heeft genoten. De stamrechtuitkering was in 2019 vorderbaar en inbaar. X heeft namelijk een schuld aan zijn BV waarmee de door de BV verschuldigde stamrechtuitkering kan worden verrekend. Of er feitelijk is verrekend, is niet van belang. De inspecteur heeft de stamrechtuitkering terecht tot het belastbare inkomen uit werk en woning van 2019 van X gerekend. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.146
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 24 september
Informatiesoort: VN Vandaag