Mevrouw X stuurt in november 2009 een 'Verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen' naar de inspecteur. X komt in december 2010 met de inspecteur overeen dat uit praktische overweging wordt volstaan met één IB-navorderingsaanslag over 2007 ad € 31.868 in plaats van meerdere aanslagen vanaf 1997. De aanslag heeft als dagtekening 10 januari 2011. Op 22 november 2011 is een betalingsherinnering aan X gestuurd. X stelt de aanslag nooit te hebben ontvangen. Volgens Rechtbank Den Haag is de aanslag gelet op de dagtekening redelijk voortvarend vastgesteld. Hof Den Haag oordeelt dat het tijdstip waarop de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen het moment is waarnaar beoordeeld dient te worden of de inspecteur voortvarend te werk is gegaan. X had de inspecteur ook op het uitblijven van de aanslag opmerkzaam moeten maken. De Hoge Raad (13 maart 2015, nr. 14/02992, V-N 2015/15.7) oordeelt echter dat voor de voortvarendheidstoets niet bepalend is het tijdstip waarop X bekend raakte met de omvang van de belastingschuld, maar het tijdsverloop dat verstrijkt totdat de aanslag met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn is vastgesteld. Aangezien de laatste door het hof vastgestelde handeling de (interne) vaststelling is van de aanslag met dagtekening 10 januari 2011, moet de aanslag dus binnen zes maanden na die datum op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt.
Hof Amsterdam oordeelt dat door de inspecteur niet aannemelijk is gemaakt dat de terpostbezorging en daarmee de bekendmaking van de aanslag heeft plaatsgevonden binnen zes maanden na de interne vaststelling ervan. Zo is gebleken dat het belastingjaar op het dossierexemplaar van de aanslag en daarmee tevens op de kopie die naar Apeldoorn is verzonden per abuis niet was ingevuld. Volgens de inspecteur krijgt hij in een dergelijk geval normaliter binnen enkele werkdagen bericht van Apeldoorn. Het dossier bevat aanwijzingen dat dit bericht pas in november 2011 door de inspecteur is ontvangen. Het uittreksel van Apeldoorn vermeldt bovendien achter de woorden ´datum penaanslag´: 141111. De aanslag wordt verminderd met de bedragen die betrekking hebben op 1997 tot en met 2005. Dit leidt tot een vermindering van de aanslag tot € 3.568. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 11 december