Hof Amsterdam oordeelt dat X sinds de verjaring geen belang meer heeft bij het aanvechten van de kostenbeschikking en dat haar enige doel is het verkrijgen van een dwangsom, een immateriële schadevergoeding en een proceskostenvergoeding.
X is opgericht in 1998 en is uitsluitend beherend vennoot van een CV, die sinds 2006 geen economische activiteit meer ontplooit. Haar enig bestuurder is de heer A, tevens gemachtigde van X en enig werknemer van de CV. In verband met een VPB-schuld is aan X in 2011 een dwangbevel uitgevaardigd met € 86 aan kosten. In 2015 is de betreffende aanslag wegens verjaring buiten invordering gesteld. In 2019 stelt X de ontvanger vergeefs in gebreke wegens het niet doen van een uitspraak op bezwaar inzake de kosten van het dwangbevel. Rechtbank Noord-Holland wijst de zaak terug naar de ontvanger en X krijgt wegens het overschrijden van de redelijke termijn een immateriële schadevergoeding van € 9000. Hiervan wordt € 8485,71 toegerekend aan de ontvanger en de rest aan de Staat. X stelt in hoger beroep ook recht op een dwangsom en wettelijke rente over de € 9000 te hebben.
Hof Amsterdam oordeelt dat X sinds de verjaring geen belang meer heeft bij het aanvechten van de kostenbeschikking en dat haar enige doel is het verkrijgen van een dwangsom, een immateriële schadevergoeding en een proceskostenvergoeding. Dit kwalificeert als misbruik van recht (zie RvS 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4723, V-N 2024/13.18). Het incidentele hoger beroep van de ontvanger is gegrond. De Staat heeft geen hoger beroep ingesteld, zodat de toegekende immateriële schadevergoeding voor € 514,29 in stand blijft. De Staat is hierover wettelijke rente verschuldigd vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak van de rechtbank is gedaan tot de dag van de algehele voldoening.
Wetsartikelen:
Kostenwet invordering rijksbelastingen 3
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 27 mei
Informatiesoort: VN Vandaag