De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft miskend dat de echtgenote van erflater door het doorschuiven van de IB-claim een rentevoordeel geniet dat bij de waardering ook een rol moet spelen.
Erflater overlijdt op 3 december 2009. Hij was in de voor hem tweede echt gehuwd met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en een finaal verrekenbeding bij het overlijden van de eerststervende als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd. In geschil is de civielrechtelijke waarde van de onderbedelingsvorderingen van de (klein)kinderen van erflater ten laste van zijn echtgenote uit hoofde van deze quasi-wettelijke verdeling. Tot zijn nalatenschap behoren aandelen in een bv met een waarde van ruim € 4,5 mln. Deze bv is in 2017 ontbonden en geliquideerd, waarbij alsnog het aanmerkelijk belang IB-tarief van 25% is geheven. Na het overlijden was de IB-claim ‘doorgeschoven’ (art. 4.17 (oud) Wet IB 2001). Volgens Hof Armhem-Leeuwarden moet de latente IB-claim per overlijdensdatum op 25% gesteld worden, zijnde de nominale waarde. De (klein)kinderen van erflater herhalen in cassatie dat de contante waarde van de IB-claim lager is en dat de echtgenote gelet op de doorschuiving een te hoge schuld heeft afgetrokken.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft miskend dat de echtgenote door het doorschuiven een rentevoordeel genoot dat bij de waardering ook een rol moet spelen. De waarde van de aandelen op 3 december 2009 is volgens het hof € 4.528.646, waarvan de helft (€ 2.264.323) aan de nalatenschap is toe te rekenen. Het hof heeft ten onrechte de conclusies en bevindingen van de deskundige overgenomen zonder er acht op te slaan dat die de waarde van de aandelen stelt op € 4.830.544. Het beroep van de erfgenamen is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof ’s-Hertogenbosch.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad (Civiele kamer)
Editie: 27 april
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel