X ontvangt kinderopvangtoeslag (KOT). De Belastingdienst/Toeslagen stelt op 21 maart 2016 het voorschot KOT voor het berekeningsjaar 2016 vast op nihil en zet op 4 april 2016 de KOT stop. X maakt hiertegen bezwaar en gaat in beroep als het bezwaar ongegrond wordt verklaard. Rechtbank Rotterdam verklaart het beroep van X gegrond en draagt de BD/Toeslagen op om opnieuw een beslissing te nemen. Als de BD/Toeslagen het bezwaar van X in mei 2018 opnieuw ongegrond verklaart gaat X wederom in beroep. De BD/Toeslagen bepleit in het verweerschrift in de procedure voor de rechtbank dat de ongegrondverklaring van het bezwaar rechtmatig is, maar komt daar kort voor de zitting bij de rechtbank op terug en verklaart het bezwaar alsnog gegrond. Dit houdt in dat X voor de maanden januari t/m maart 2016 en voor de periode 16 mei t/m 15 juli 2016 alsnog recht heeft op KOT.
Rechtbank Rotterdam verklaart het beroep van X gegrond en kent X een immateriëleschadevergoeding toe van € 1.500 voor overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank draagt de BD/Toeslagen verder op om aan X voor de kosten over april 2016 bij wijze van voorschot alvast een deel van de nader te bepalen schade te vergoeden en haar het volledige dossier van het onderzoek bij het gastouderbureau te verstrekken.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:72
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Toeslagen en zorgverzekeringswet
Instantie: Rechtbank Rotterdam
Editie: 23 juli