Hof 's-Gravenhage oordeelt in hoger beroep dat de inspecteur op basis van de oude Rijnvaartverklaring over een redelijk vermoeden van belastingplicht van de heer X beschikte en hem dus terecht heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

De heer X (belanghebbende) heeft de Duitse nationaliteit en woont in Duitsland. In 2007 werkt X op een binnenvaartschip dat wordt gebruikt voor de Rijnvaart. Op 15 november 2007 wordt voor het schip een nieuwe Rijnvaartverklaring afgegeven waarin staat dat de in Nederland gevestigde D bv (nog steeds) de eigenaar is, doch dat B sa de exploitant is. B sa is gevestigd in Luxemburg en is de werkgever van X. X beschikt over een in 2006 afgegeven Luxemburgse E-101 verklaring. In geschil is of X van 1 januari 2007 tot en met 13 november 2007 in Nederland verplicht is verzekerd voor de volksverzekeringen. Rechtbank 's-Gavenhage oordeelt dat het Rijnvarendenverdrag van toepassing is en dat de E-101 verklaring dus geen betekenis heeft. X heeft niet de vereiste aangifte gedaan en de bewijslast wordt daarom omgekeerd. X heeft geen feiten gesteld en aannemelijk gemaakt waaruit blijkt dat B sa vóór 15 november 2007 feitelijk de exploitant was van het schip. Het schip behoorde tot deze datum tot de onderneming van D bv. X valt daarom onder de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. X gaat in hoger beroep.

Hof 's-Gravenhage (MK I, 13 november 2012, BK-11/00754, V-N Vandaag 2013/328) oordeelt dat de inspecteur op basis van de oude Rijnvaartverklaring over een redelijk vermoeden van belastingplicht van X beschikte en hem dus terecht heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte. Aangezien X rijnvarende is, heeft de E101-verklaring geen enkele waarde. Het goederenvervoer wordt verricht voor rekening en risico van D bv. B sa geniet weliswaar een vergoeding voor het uitlenen van personeel, maar D bv exploiteert het schip en geniet de winst. Aangezien niet in geschil is dat de plaats van feitelijke leiding van D bv niet buiten Nederland is gelegen, is X in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen. X beroept zich ook vergeefs op het vertrouwensbeginsel. De SVB heeft de Luxemburgse wetgeving slechts tot en met 31 december 2006 van toepassing verklaard. X voert geen feiten of omstandigheden aan die bij hem de indruk hebben kunnen wekken dat regularisatie ook van toepassing zou zijn in 2007. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet financiering sociale verzekeringen 6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Premieheffing

Instantie: Hoge Raad

Editie: 19 november

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen