Belanghebbende, verzoekt bij de gemeente Molenwaard om de WOZ-beschikking 2010 ambtshalve te herzien. In geschil is of X aanspraak kan maken op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op dit verzoek.
Hof Den Haag (MK I, 9 juni 2015, BK-14/00597, V-N Vandaag 2015/1294) oordeelt dat de dwangsomregeling van art. 4:17 Awb niet van toepassing is op verzoeken om onherroepelijk vaststaande WOZ-waarden ambtshalve te herzien. Anders dan X betoogt, is een verzoek om een WOZ-beschikking ambtshalve te verminderen een ingevolge de belastingwet genomen besluit waartegen geen bezwaar openstaat. In een dergelijk geval staat evenmin beroep open tegen een met het nemen van dat besluit samenhangende beschikking inzake een dwangsom. De vraag of het besluit op een verzoek om ambtshalve te verminderen een beschikking op aanvraag als bedoeld in art. 4:17 lid 1 Awb is, is in dit verband niet van belang. Ook staat geen beroep open bij de algemene bestuursrechter. Gegeven het gesloten stelsel van rechtsmiddelen van art. 26 AWR, had de heffingsambtenaar het verzoek van X om toekenning van een dwangsom en een proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het bezwaar van X had de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk moeten verklaren in plaats van ongegrond. Het hof gaat aan deze fout met toepassing van art. 6:22 Awb voorbij, omdat X hierdoor niet benadeeld is.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:17