De echtgenote van erflater is door de Belastingdienst geïdentificeerd als houder van een rekening bij Van Lanschot Bankiers te Luxemburg. De inspecteur legt erflater navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en vermogensbelasting 1996 op. Belanghebbenden, de erven van erflater, zijn het niet eens met deze aanslagen.
Hof Den Haag (MK I, 19 november 2014, BK-13/01721 en BK-13/01722, V-N Vandaag 2014/2723) oordeelt in navolging van de rechtbank dat de echtgenote van erflater terecht als rekeninghouder is geïdentificeerd. In aanvulling op hetgeen de rechtbank heeft overwogen wijst het hof nog op de brief van VLB, waaruit blijkt dat belanghebbenden de bankrekening op 14 mei 1999 hebben gesloten. Deze brief laat redelijkerwijs geen ruimte voor enige twijfel dat de echtgenote van erflater de rekeninghouder is geweest. De navorderingsaanslagen zijn verder voortvarend en terecht opgelegd. Dat in een fase van het traject een vertraging van iets meer dan zes maanden is opgetreden, acht het hof niet problematisch omdat erflater in deze fase hardnekkig ontkende houder van de bankrekening te zijn. De inspecteur heeft de verschuldigde belasting volgens het hof niet naar willekeur vastgesteld. De inspecteur heeft mogen uitgaan van een vermogenstoename van 23,5% per jaar. Het hoger beroep van belanghebbenden is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16