Rechtbank Oost-Brabant overweegt onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad dat eenieder wie te zijnen aanzien een WOZ-beschikking heeft ontvangen procesbelang heeft.
Belanghebbende, X, komt als huurder, en gebruiker van een onroerende zaak voor de Wet WOZ, op tegen de WOZ-waarde. X heeft een WOZ-beschikking ontvangen op zijn naam. De heffingsambtenaar stelt in bezwaar en beroep dat X geen belang heeft bij een eventuele verlaging van de WOZ-waarde en dus niet-ontvankelijk is in bezwaar en beroep vanwege het ontbreken van procesbelang. Uit navraag bij de woningbouwvereniging blijkt namelijk dat niet de maximale huur wordt gevraagd en een verlaging van de WOZ-waarde dus geen invloed heeft op de huurprijs die X betaalt.
Rechtbank Oost-Brabant overweegt onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad van 20 oktober 2017 (V-N 2017/51.20) en 20 maart 2020 (V-N 2020/15.18) dat eenieder wie te zijnen aanzien een WOZ-beschikking heeft ontvangen procesbelang heeft. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van X derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verwijst de zaak terug met de mededeling aan de heffingsambtenaar dat de eigenaar/verhuurder ook in de gelegenheid moet worden gesteld om deel te nemen als partij in de bezwaarfase. Dit laatste met de verwijzing naar een ander arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020 (V-N 2020/15.19).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 1:2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Oost-Brabant
Editie: 19 maart