X is tot 1 juli 2014 woonachtig in Nederland. In het verleden is hij met zijn toenmalig werkgever een ontslagvergoeding overeengekomen. Deze is onbelast gestort in de daarvoor opgerichte Y bv met als doel dat de vennootschap periodieke uitkeringen gaat doen aan X. Op 1 juli 2014 emigreert X naar België. Hij ontvangt in 2014 vanuit Y bv in de Belgische periode zowel periodieke uitkeringen als een eenmalige uitkering. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2014 neemt de inspecteur de uitkeringen uit Y bv in aanmerking als inkomen uit werk en woning. X is van mening dat de eenmalige uitkering op basis van art. 21 Verdrag Nederland-België ter heffing is toegewezen aan België.
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat een eenmalige stamrechtuitkering onder het Belastingverdrag met België aan Nederland is toegewezen. Nederland heeft het heffingsrecht over de eenmalige uitkering op basis van art. 18 van het verdrag. Art. 21 van het verdrag is niet van toepassing. Het beroep is ongegrond. De door de rechtbank toegewezen immateriële schadevergoeding blijft in stand, maar het hof kent geen vergoeding voor proceskosten toe.
Wetsartikelen:
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Editie: 8 september
Informatiesoort: VN Vandaag