X bv fungeert als financiële holding. Over 2014 is zij € 194.221 aan pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing) verschuldigd. Volgens X bv is de crisisheffing in strijd met het wettelijke systeem van de LB, art. 1 EP, art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM. Verder stelt X bv dat de crisisheffing een individuele en buitensporige last vormt en dat de eenmalige verlenging van de crisisheffing in strijd is met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de crisisheffing niet in strijd is met het wettelijke systeem van de LB, art. 1 EP, art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM. Ook is de eenmalige verlenging van de crisisheffing volgens de rechtbank niet in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank verwijst hierbij naar de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016 (zie V-N 2016/7.17 en TaxVisions editie 5 februari 2016). Ten aanzien van de stelling dat er sprake is van een individuele en buitensporige last, merkt de rechtbank op dat X bv ter staving van haar stelling geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd. X bv heeft haar stelling, dat de crisisheffing een buitensporige en excessieve last voor haar vormt, volgens de rechtbank dan ook niet onderbouwd. Het gelijk is aan de inspecteur.
Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bd
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 19 december