De Hoge Raad oordeelt dat herziening in één keer van alle in rekening gebrachte omzetbelasting bij het ingebruiknemen van de onroerende zaak niet strijdig is met de BTW-richtlijn 2006.
Stichting Schoonzicht laat vanaf 2013 op eigen grond een complex met zeven appartementen bouwen. De stichting trekt in dat jaar € 113.802 aan voorbelasting af, omdat een integratieheffing is te verwachten. Per 1 januari 2014 vervalt deze heffing, zodat van een belaste levering geen sprake meer kan zijn. Vier appartementen worden vanaf 1 augustus 2014 vrijgesteld verhuurd. Vanwege deze ingebruikneming herziet de stichting € 79.587 van de afgetrokken voorbelasting. Zij stelt dat de herziening moet plaatsvinden in tien termijnen, telkens aan het einde van de boekjaren. Volgens de inspecteur vindt herziening echter in één keer plaats (art. 15 lid 4 Wet OB 1968). De Hoge Raad stelt hierover een prejudiciële vraag (V-N 2018/67.14). Volgens het Hof van Justitie EU (17 september 2020, C‑791/18, V-N 2020/47.21) is het niet in strijd met het EU-recht om in het jaar van de ingebruikneming het totale bedrag van de oorspronkelijk toegepaste aftrek in één keer te herzien.
De Hoge Raad oordeelt dat herziening in één keer van alle in rekening gebrachte omzetbelasting bij het ingebruiknemen van de onroerende zaak niet strijdig is met de BTW-richtlijn 2006. Het beroep van de stichting is ongegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 12
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Wet op de omzetbelasting 1968 3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 30 november
Carrousel: Carrousel