Belanghebbende, X, is in 2007 en 2008 middellijk bestuurder en aandeelhouder van een bv die zich bezighoudt met de productie van kleding. In geschil is of de ontvanger X terecht aansprakelijk heeft gesteld voor de door de bv over de maanden januari 2007 tot en met maart 2009 verschuldigde maar niet afgedragen loonheffing en de over het derde kwartaal van 2007 tot en met augustus 2008 en de over november 2008 verschuldigde omzetbelasting (en de niet betaalde boetes, invorderingsrente en kosten). In een tussenuitspraak doet Hof Amsterdam uitspraak over het juridische geschil tussen X en de Belastingdienst (Hof Amsterdam 28 maart 2013, nr. 11/00500). Omdat uit de stukken geen cijfermatige conclusie valt te trekken over de hoogte van het bedrag aan loonbelasting over de tijdvakken april 2007 tot en met februari 2008 dat samenhangt met het bedrag aan loon dat X vanaf maart 2007 feitelijk niet heeft genoten, besluit het hof nog geen einduitspraak te doen, maar partijen de gelegenheid te bieden zich hieromtrent, al dan niet gezamenlijk, binnen vier weken uit te laten.
Hof Amsterdam vermindert in de einduitspraak het bedrag aan loonbelasting van de aansprakelijkstelling met € 11.097,33 naar € 95.763. Dit conform de eenduidige uitkomst van de briefwisseling van partijen naar aanleiding van de tussenuitspraak van het hof. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen: