X bv, een douane-expediteur, doet in opdracht van de importeur in de periode 18 mei 2002 tot en met 29 januari 2003 aangiften voor het vrije verkeer voor tuinpaviljoens en partytenten. Naar aanleiding van een onderzoek wordt aan belanghebbende op 28 april 2005 een utb van douanerechten uitgereikt die zeer summier is gemotiveerd. Na twee weken ontvangt X bv een controlerapport waaruit is af te leiden dat de douanerechten worden nagevorderd omdat de inspecteur van mening is dat de paviljoens onder een andere postonderverdeling vallen dan waar belanghebbende ze had ondergebracht. Hof Amsterdam leidt uit het Sopropé-arrest van het Hof van Justitie EG (HvJ EU 18 december 2008, nr. C-349/07) af dat het beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging weliswaar zijn geschonden, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de utb, omdat X bv haar zienswijze zowel in bezwaar als beroep schriftelijk uiteen heeft kunnen zetten. Op prejudiciële vragen van de Hoge Raad in deze zaak antwoordt het HvJ EU dat schending van het verdedigingsbeginsel alleen dan tot nietigverklaring van het na afloop van de betrokken administratieve procedure genomen besluit leidt, wanneer deze procedure zonder deze onregelmatigheid een andere afloop zou kunnen hebben gehad (HvJ EU 3 juli 2014, nrs. C-129/13 en C-130/13, V-N 2014/36.6, Kamino en Datema).
De Hoge Raad oordeelt dat schending van het verdedigingsbeginsel zonder gevolgen kan blijven wanneer een gebonden beschikking in het geding is en er tussen inspecteur en belanghebbende geen verschil van mening bestaat over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan. Er doet zich dan niet een situatie voor dat degene tot wie de utb is gericht, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de utb van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. Het oordeel van het hof dat onder deze omstandigheden X bv niet is benadeeld door de schending van het verdedigingsbeginsel, is niet onbegrijpelijk. De conclusie van het hof dat de schending van de rechten van de verdediging niet hoeft te leiden tot vernietiging van de utb geeft dan ook geen blijkt van een onjuiste rechtsopvatting. Ook het ontbreken van een (voldoende) motivering in de utb heeft geen gevolgen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Douane
Instantie: Hoge Raad
Editie: 29 juni