Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt na de prejudiciële antwoorden van de Hoge Raad dat X recht heeft op een tijdsevenredige berekende ouderenkorting van € 488 in plaats van € 127. De aanslag wordt aldus verlaagd.
X woont in 2021 in Polen. Hij is het gehele jaar buitenlands belastingplichtig in Nederland, maar is niet aan te merken als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Het in Nederland belastbare inkomen bestaat uitsluitend uit een AOW-uitkering van € 7991. Daarnaast geniet X in 2021 niet in Nederland belastbare inkomsten van € 47.762. Niet in geschil is dat X van 1 januari 2021 tot en met 23 juli 2021 premieplichtig is voor de volksverzekeringen in Nederland. De heffingskortingen voor de volksverzekeringen (PVV-heffingskortingen) zijn na bezwaar als volgt vastgesteld: algemene heffingskorting: € 113, arbeidskorting: € 596 en alleenstaande-ouderenkorting: € 127. Volgens X heeft hij ook recht op het premiedeel van de ouderenkorting. De inspecteur bestrijdt dat, omdat het wereldinkomen hoger is dan € 38.464. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vraagt aan de Hoge Raad hoe voor een buitenlandse belastingplichtige (niet-inwoner), die een deel van het jaar premieplichtig is in Nederland, het premiedeel van de ouderenkorting moet worden berekend. De Hoge Raad (22 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:470, V-N 2024/15.8) oordeelt dat voor een niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtige de PVV-heffingskorting, evenals die voor de inkomstenbelasting, moet worden berekend op basis van het bedrag van de standaardheffingskorting. Voor de ouderenkorting is het belastbare binnenlandse inkomen uit werk en woning bepalend en niet het wereldinkomen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt bij wijze van einduitspraak dat de ouderenkorting op basis van het belastbare inkomen uit werk en woning in Nederland van € 7991, vóór tijdsevenredige vermindering, € 865 is. Naar rato van de periode van premieplicht, waarbij een kalendermaand op 30 dagen wordt gesteld en een kalenderjaar op 360 dagen, zijnde in totaal 203 dagen, heeft X recht op een PVV-deel van de ouderenkorting van € 488 (203 / 360 dagen x € 865). De totale heffingskorting wordt € 2351 (algemene heffingskorting € 113, arbeidskorting IB-deel € 1027, PVV-deel € 596, alleenstaande-ouderenkorting € 127 en ouderenkorting € 488). De aanslag wordt aldus verlaagd en X krijgt een proceskostenvergoeding van € 3686,50 alsmede een griffierechtvergoeding.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.14a
Wet inkomstenbelasting 2001 8.11
Wet inkomstenbelasting 2001 8.10
Wet inkomstenbelasting 2001 8.17
Wet inkomstenbelasting 2001 2.7
Wet financiering sociale verzekeringen 12
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Premieheffing
Editie: 10 juni
Informatiesoort: VN Vandaag