Hof 's-Hertogenbosch beslist dat de erfenis ontvangen van een oom niet belast is tegen het tarief behorende bij tariefgroep I, art. 24 SW 1956 maar tegen het tarief behorende bij tariefgroep II. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

X is benoemd tot erfgenaam van haar oom die in het jaar 2013 is overleden. Bij het vaststellen van de aanslag erfbelasting heeft de inspecteur het tarief behorende bij tariefgroep II uit art. 24 van de SW 1956 toegepast op de verkrijging. Volgens X moet in haar geval het tarief (tariefgroep I) als zijnde een kind van erflater gelden omdat er geen redelijke rechtvaardiging (meer) is voor het door de wetgever op dit onderdeel gemaakte onderscheid tussen kinderen en niet-kinderen. Volgens X zijn de samenstelling van de huishoudens en de samenlevingsvormen de laatste jaren immers drastisch veranderd. De inspecteur en de rechtbank zijn het hier niet mee eens. X gaat in hoger beroep.

Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 4 mei 2017, 15/01190, V-N 2017/37.1.4) verklaart het hoger beroep van X ongegrond. Het betoog van X dat in haar geval het tarief als zijnde een kind van erflater moet gelden, faalt. Het hof is van mening dat (i) de wetgever de ruime grenzen van de beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden (ii) de rechter de SW 1956 niet kan wijzigen en is gebonden aan het recht zoals dat geldt op het moment van het overlijden van erflater en (iii) er geen sprake is van aantasting van het eigendomsrecht.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14

Successiewet 1956 24

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 17 november

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen