Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij is aan te merken als pleegkind waardoor zij geen recht heeft op toepassing van de kindvrijstelling en tariefgroep I.

X is testamentair erfgenaam van erflater. Zij verkrijgt de helft van zijn nalatenschap en een legaat van het woonhuis. De inspecteur legt een aanslag erfbelasting op en past daarbij tariefgroep II toe en de vrijstelling van € 2.208 voor overige verkrijgers. X stelt zich op het standpunt dat zij een pleegkind van erflater is waardoor zij recht heeft op toepassing van de kindvrijstelling en tariefgroep I. X voert aan dat zij werd onderhouden en opgevoed door erflater en zijn echtgenote en dat zij haar tot hun overlijden beschouwden als hun (pleeg)dochter. De inspecteur stelt dat X niet ingeschreven stond op het adres van erflater en diens echtgenote, zij geen bijdrage van de overheid ontvingen en de ouders van X financieel en opvoedkundig verantwoordelijk bleven. Volgens de inspecteur ligt de bewijslast voor het recht op de kindvrijstelling en de toepassing van tariefgroep I bij X.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij is aan te merken als pleegkind waardoor zij geen recht heeft op toepassing van de kindvrijstelling en tariefgroep I. De bewijslast hiervoor ligt bij X. Uit de door haar verstrekte informatie blijkt niet dat zij gedurende tenminste vijf jaren uitsluitend door erflater en diens echtgenote als een eigen kind is onderhouden. X kan daardoor niet als pleegkind in de zin van de Successiewet worden aangemerkt. Hieraan doet niet af dat X en erflater en diens echtgenote een hechte band hadden en zij haar als hun dochter hebben beschouwd. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 24

Successiewet 1956 32

Successiewet 1956 19

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Editie: 14 december

Informatiesoort: VN Vandaag

410

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen