De heer X doet in 2011 BPM-aangifte inzake de registratie van een personenauto. Volgens de aangifte is de verschuldigde BPM € 26.528. De inspecteur stelt deze echter vast op € 26.532. X voldoet laatstgenoemd bedrag op 13 juli 2011. Naar aanleiding van het HR-arrest 2 maart 2012, nr. 11/00785, V-N 2012/14.19, verklaart de inspecteur het bezwaar van X gegrond. De voldane BPM wordt met € 3.254 verminderd en terugbetaald. X krijgt voorts een proceskostenvergoeding van € 218. Volgens Rechtbank Breda en Hof 's-Hertogenbosch kon de inspecteur volstaan met het toekennen van de forfaitaire bezwaarkostenvergoeding, aangezien de inspecteur geen uitspraak had gedaan waarvan duidelijk was dat deze in een procedure geen stand zou houden. X vordert in cassatie onder meer een adequate rentevergoeding. De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur alsnog heffingsrente moet vergoeden over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die van de betaling van de onverschuldigde BPM. Dit volgt uit het arrest Irimie (HvJ EU 18 april 2013, nr. C-565/11). Het doeltreffendheidsbeginsel eist namelijk dat bij terugbetaling van belasting die door een lidstaat in strijd met het EU-recht is geïnd, de belastingplichtige een passende vergoeding krijgt voor het verlies dat hij door de onverschuldigde betaling heeft geleden. Het beroep van X is gegrond. X krijgt ook een vergoeding voor de betaalde griffierechten van in totaal € 627 en een proceskostenvergoeding van in totaal € 3.652,50.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 6
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f