Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen recht heeft op 100 procent van de betaalde hypotheekrente; noch als aftrek eigen woning, noch als onderhoudsverplichting, en ook niet op basis van de stelling dat hij vanaf de aanvang van de echtscheidingsprocedure de volledige economische eigendom van de woning heeft.
X en mevrouw Y zijn getrouwd onder huwelijkse voorwaarden. Ieder is voor 50% gerechtigd in de eigen woning. In 2014 gaan partijen scheiden en in 2015 treft de rechtbank voorlopige voorzieningen. Y krijgt het uitsluitend gebruik van de woning toegekend, waarvan zij in 2015 gebruik maakt. Eind 2016 sluiten partijen een echtscheidingsconvenant waarbij de woning aan X wordt toebedeeld onder gelijktijdige toekenning van de hypotheekschuld. Als X in zijn aangifte IB 2015 de volledige betaalde hypotheekrente van € 12.969 in aftrek brengt, accepteert de inspecteur slechts de helft daarvan. X gaat in beroep.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant acht het beroep van X ongegrond. X maakt niet aannemelijk dat hij een onderhoudsverplichting heeft jegens Y. De rechtbank stelt vast dat in de aanslag al rekening is gehouden met een bedrag aan partneralimentatie in de vorm van het verstrekken van woongenot. De rechtbank verwerpt ook de subsidiaire stelling van X dat de volledige betaalde rente bij hem aftrekbaar is omdat hij vanaf de start van echtscheidingsprocedure de volledige economische eigendom van de woning zou hebben gehad.
Lees ook het thema Eigenwoningregeling
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 21 juni