X bv meldt een van haar werknemers, A, op 23 augustus 2010 ziek. Het dienstverband met A wordt met ingang van 19 oktober 2010 beëindigd, en per die datum kent het UWV een ZW-uitkering toe aan A. Na de wachttijd van 104 weken wordt met ingang van 20 augustus 2012 een WGA‑uitkering aan A toegekend. Bij beschikking stelt de inspecteur het voor X bv geldende gedifferentieerd premiepercentage Werkhervattingskas (Whk) voor het jaar 2017 vast op 2,67. Hierbij is, onder andere, rekening gehouden met de in 2015 aan A betaalde WGA-uitkering. In geschil is of de inspecteur bij het vaststellen van het gedifferentieerd premiepercentage Whk terecht rekening heeft gehouden met de aan A toegekende WGA-uitkering.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat A is aan te merken als een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst tijdens de eerste 104 weken van ziekte eindigt (art. 29 lid 2 onderdeel c ZW). De inspecteur heeft het gedifferentieerd premiepercentage Whk dan ook correct vastgesteld. De rechtbank verwerpt daarbij de stelling van X bv dat A is aan te merken als een zieke werkloze (art. 29 lid 2 onderdeel d ZW). De rechtbank wijst daarbij op de Ziekteaangifte en het besluit waarbij de ZW-uitkering aan A is toegekend. Daaruit blijkt dat het gaat om een verplicht verzekerde werknemer die op het moment van beëindiging van het dienstverband ziek was en aan wie op die grond een ZW-uitkering is toegekend. Aan A is dan ook een WGA‑uitkering toegekend die ten laste van de Whk komt. De rechtbank acht niet van belang dat X bv een bewijsprobleem heeft, omdat het UWV haar de zogenoemde SUWINET-inkijkoverzichten niet wil verstrekken. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 117b