Belanghebbende, X, en Y wonen in Duitsland en drijven in vennootschapsverband een onderneming in Nederland. In 2007 brengen ze de onderneming in een bv in en verzoeken daarbij om toepassing van de faciliteit van de geruisloze omzetting. In de beschikking die de inspecteur afgeeft, neemt hij een nieuwe (extra) achtste standaardvoorwaarde op. X en Y zijn het er niet mee eens dat deze voorwaarde wordt opgenomen. Zij zijn het er onder andere niet mee eens dat de conserverende aanslag, zoals bij ingezetenen van Nederland, na tien jaren niet komt te vervallen. Rechtbank Arnhem oordeelt dat X niet hoeft te worden behandeld als ingezetene van Nederland. De rechtbank verwerpt het beroep van X. Hof Arnhem oordeelt dat de (nieuwe) standaardvoorwaarde 8, die aan buitenlandse belastingplichtigen pleegt te worden gesteld, bezwarender is dan de voorwaarden die aan binnenlandse belastingplichtigen plegen te worden gesteld. Volgens het hof is er sprake van strijd met de vrijheid van vestiging en strijd met art. 24 lid 2 belastingverdrag Nederland-Duitsland. Het gelijk is aan X.
De Hoge Raad oordeelt dat het geval van X, voor de beoordeling of sprake is van een gelijke behandeling, niet moet worden vergeleken met het geval van een binnenlandse belastingplichtige die na de omzetting emigreert. De Hoge Raad wijst er hierbij op dat een binnenlandse belastingplichtige die zijn onderneming heeft omgezet in een nv of bv na een daaropvolgende emigratie in een andere fiscale positie komt dan waarin hij zich voor die emigratie bevond. Vervolgens merkt de Hoge Raad op dat een gunstige behandeling met betrekking tot de ab-claim niet het gevolg is van de omzetting, maar van de emigratie. Het verschil in behandeling is volgens de Hoge Raad geoorloofd. Het gelijk is volgens de Hoge Raad aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.65
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 december