X verleent juridische diensten aan haar cliënten, met name aan gedupeerden van aandelenlease-transacties. Daarbij kunnen de cliënten kiezen tussen een uurtarief en een pakket. Bij het pakket wordt een vast bedrag in rekening gebracht en heeft X recht op een extra vergoeding als de procedure wordt gewonnen. X biedt daarbij een pakket aan met een laag vast bedrag en een pakket met een hoog vast bedrag. In geschil is of X over de extra vergoeding BTW in rekening moet brengen. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de extra vergoeding behoort tot de vergoeding die X voor haar werkzaamheden ontvangt, zoals bedoeld in art. 8 lid 2 Wet OB 1968. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de door X verleende dienst een dienst onder bezwarende titel betreft. Het bedrag dat X geniet wanneer de procedure wordt gewonnen, behoort tot de vergoeding die zij ontvangt als tegenprestatie voor haar juridische werkzaamheden. Volgens het hof komt X met haar cliënten overeen dat zij juridische procedures voor de cliënten voert waarvoor de cliënt naast een vaste vergoeding ook een bedrag verschuldigd is bij een succesvolle afloop van de procedure. Hierbij betreft de overeengekomen vergoeding een percentage van het behaalde resultaat. Er bestaat dan een rechtstreeks verband tussen de vergoeding die X ontvangt en de door haar verrichte dienst. Volgens het hof maakt het feit dat het onzeker is of X dit extra bedrag zal ontvangen niet dat er geen rechtstreeks verband bestaat. Het hof toetst een en ander aan een aantal arresten van het Hof van Justitie EU. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 23 november