Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat X met de verklaring van haar neef en de stukken over de Duitse belasting en verzekering niet aannemelijk maakt dat de auto haar slechts op twee dagen in het MRB-naheffingstijdvak feitelijk ter beschikking heeft gestaan. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X heeft de Nederlandse nationaliteit en woont ook in Nederland. Op 7 februari 2018, 29 maart 2018 en 16 september 2018 wordt X staande gehouden, terwijl zij een BMW met Duits kenteken bestuurt. De auto is eigendom van een in Duitsland wonende neef van haar vriend. Volgens de neef was hij die laatste keer op stap geweest met X, maar had hij te veel gedronken. X had hem daarom thuisgebracht en was vervolgens naar haar eigen huis gereden. In geschil is de MRB-naheffingsaanslag over 12 september 2016 tot en met 15 september 2018, alsmede de 10% verzuimboete van € 397. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof ’s-Hertogenbosch (V-N 2021/36.1.3) oordeelt dat X met de verklaring van haar neef en de stukken over de Duitse belasting en verzekering niet aannemelijk maakt dat de auto haar slechts op 29 maart 2018 en op 16 september 2018 feitelijk ter beschikking heeft gestaan. In het midden kan blijven of X ook op 7 februari 2018 als bestuurster van de auto staande is gehouden, ondanks dat er van die controle geen mutatierapport is. De boete van € 397 is passend en geboden. X' beroep is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 34
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 13
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 2 juni