Hof Den Haag oordeelt dat voor de tegenbewijsregeling van art. 15ac lid 6 Wet VPB 1969 bepalend is of de rente feitelijk in aftrek is toegelaten en rekent de resultaten op valutatermijncontracten toe aan de winst van X bv.

X bv is gevestigd in Nederland en maakt onderdeel uit van een een buitenlands concern. X bv functioneert als een internationale houdstervennootschap van het concern. X bv vormt, als moedermaatschappij, samen met B bv een fiscale eenheid voor de VPB. De handelsactiviteiten zijn ondergebracht in B bv. Daarnaast beschikt het concern over drie logistieke centra in Nederland. In Nederland werken circa 400 werknemers. Tot oktober 2004 zijn de financieringsactiviteiten van het concern uitgeoefend vanuit een vaste inrichting van X bv in Zwitserland. Sinds juni 2004 beschikt B bv over een vaste inrichting die fungeert als treasury center van het concern. Hiertoe heeft die vaste inrichting in de jaren 2006 en 2007 circa 20 werknemers in dienst. De vaste inrichting heeft de aandelen in Treasury verworven, een in het buitenland gevestigde dochtervennootschap van B bv. Als gevolg van de verwerving zijn de vorderingen en schulden die voorheen aan de Zwitserse vaste inrichting van X bv zijn toegerekend, in oktober 2004 door X bv overgedragen aan de vaste inrichting van B bv tegen schuldigerkenning. Als gevolg hiervan ontstaat een vordering van X bv op B bv van 3 miljard. Hiertoe is een vijftal geldleningen gesloten. Deze geldleningen (de vorderingen) zijn gestort op de aandelen in Treasury. Om het valutarisico op de vorderingen te elimineren heeft Treasury forwardcontracten gesloten met de bank. Treasury is vervolgens gespiegelde contracten aangegaan met X bv. Als gevolg van deze contracten werd het valutarisico gedragen door Treasury. De door de vaste inrichting verschuldigde rente is in het vi-land in aftrek gebracht in strijd met de (buitenlandse) wet, dit is door de buitenlandse belastingdienst niet gecorrigeerd. De inspecteur rekent de resultaten op de valutatermijncontracten toe aan X bv, vermindert de aftrekwinst met de rentelasten en stelt met die uitgangspunten de aanslag VPB 2007 vast. X bv maakt bezwaar, gaat in beroep en vervolgens in hoger beroep.

Hof Den Haag oordeelt dat de winst op de valutatermijncontracten op basis van het ‘significant people functions’-criterium niet kan worden toegerekend aan de buitenlandse vaste inrichting van de fiscale eenheid. De valutatermijncontracten hangen onlosmakelijk samen met de vordering van X bv op haar dochtermaatschappij. Tevens oordeelt het hof dat de aftrekwinst ex art. 15ac lid 5 Wet VPB 1969 moet worden verminderd met de aan de vaste inrichting toegerekende rentelasten voor zover deze rentelasten in het buitenland feitelijk in aftrek zijn toegelaten. Dat aftrek van die rente wettelijk gezien niet mogelijk is, doet daaraan niet af. Aan de tegenbewijsregeling van art. 15ac lid 6 Wet VPB 1969 is niet voldaan. Het hoger beroep van X bv is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 2

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15ac

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting, Internationaal belastingrecht

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 30 november

42

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen