A, de echtgenoot van X, overlijdt in 2009. A en X waren op huwelijkse voorwaarden gehuwd, waarbij elke gemeenschap van goederen was uitgesloten, met een finaal verrekenbeding bij overlijden. De belaste verkrijging van X bedraagt € 2,3 mln, waarbij rekening is gehouden met een fictief vruchtgebruik van € 1,4 mln. X is het er niet mee eens dat rekening wordt gehouden met het fictief vruchtgebruik. Volgens haar is er geen sprake van een verkrijging krachtens erfrecht. Zij stelt daarbij dat met de latere verdeling geen rekening kan worden gehouden en dat er eigenlijk sprake is van een quasi-wettelijke verdeling, zodat de vorderingen en schulden die het gevolg zijn van de latere verdeling niet zijn ontstaan krachtens erfrecht.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er sprake is van een verkrijging krachtens erfrecht. Het hof verwijst hierbij naar art. 1 lid 5 SW 1956, op grond waarvan er ook sprake is van een verkrijging krachtens erfrecht indien de geldvordering opkomt bij een testament dat inhoudelijk overeenkomt met een wettelijke verdeling. Volgens het hof heeft X de nalatenschap namelijk, op grond van het testament, verdeeld als ware er een wettelijke verdeling als bedoeld in art. 4:13 BW, waardoor de zonen van X een geldvordering op haar hebben verkregen. De aanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 25 januari