De Hoge Raad oordeelt dat in de strafmotivering van het hof ligt besloten dat de aangiften die niet in de tenlastelegging en bewezenverklaring zijn genoemd, kunnen worden beschouwd als omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en waaruit het grootschalige karakter van de bewezen fiscale delicten blijkt.

X is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden wegens het opzettelijk onjuist doen van BTW-aangiften en loonheffingen, het feitelijke leiding geven daaraan en valsheid in geschrift. In cassatie is in geschil of het hof bij de strafoplegging rekening mocht houden met de onjuiste aangiften die niet ten laste waren gelegd en waaruit een totaal fiscaal nadeel volgt van € 2.225.240.

De Hoge Raad oordeelt dat in de strafmotivering ligt besloten dat de aangiften die niet in de tenlastelegging en bewezenverklaring zijn genoemd, kunnen worden beschouwd als omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde is begaan en waaruit het grootschalige karakter van de bewezen fiscale delicten blijkt (vgl. HR 19 mei 2020, 19/02861, ECLI:NL:HR:2020:896, V-N 2020/27.27). Er is door het hof vastgesteld dat de bewezen aangiften “een selectie” zijn van andere in de strafoplegging betrokken aangiften en dat de “modus operandi” bij doen van onjuiste aangiften telkens dezelfde was. Voorts zijn op de zitting “alle aangiften in de ten laste gelegde periode” en dus ook de niet ten laste gelegde aangiften aan X voorgehouden. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn wordt de gevangenisstraf gematigd tot 27 maanden. Het beroep van X is slechts in zoverre gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wetboek van Strafrecht 225

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet inzake rijksbelastingen 69

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting, Omzetbelasting, Strafrecht

Instantie: Hoge Raad (Strafkamer)

Editie: 14 juli

66

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen