Aan belanghebbende, X, wordt een aanslag erfbelasting van € 7358 opgelegd in verband met het overlijden van zijn grootvader. X is het niet eens met de belastingrente van € 307 die de Belastingdienst in rekening brengt.
Rechtbank Den Haag ziet geen ruimte om de aan X in rekening gebrachte belastingrente te verlagen naar het niveau van de rente op staatsobligaties (maximaal 2% per jaar). Anders dan X kennelijk meent, staat het de Belastingdienst niet vrij om bij de berekening van de belastingrente af te wijken van het bepaalde in hoofdstuk VA van de AWR en de daaruit voortvloeiende rentepercentages. De bestuursrechter heeft evenmin die bevoegdheid. Het is de rechter niet toegestaan om de redelijkheid van de hoogte van de belastingrente te toetsen (art. 11 Wet ab). De rechtbank oordeelt verder dat terecht van X en de andere vijf erfgenamen afzonderlijk griffierecht is geheven. Van samenhangende besluiten is geen sprake. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 31 december