X is woonachtig in het buitenland en enig aandeelhouder van X BV die eigenaar is van een vakantiewoning. De heffingsambtenaar legt aan X aanslagen forensenbelasting op. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van verboden samenloop met de OZB en de vennootschapsbelasting die bij X BV wordt geheven over de huurinkomsten van de woning. De aanslagen zijn terecht aan X opgelegd. Het beroep is gegrond omdat de uitspraak op bezwaar gebrekkig is gemotiveerd waardoor X gedwongen is in beroep te gaan. In hoger beroep zijn opnieuw de aanslagen forensenbelasting 2017 tot en met 2019 in geschil.
Hof ’s-Hertogenbosch sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. Dat de forensenbelasting niet gekoppeld is aan “feitelijk gebruik” maar aan het aantal dagen dat de vakantiewoning “ter beschikking staat” is een keuze geweest van de formele wetgever die door het hof gelet op het toetsingsverbod van formele wetten slechts beperkt kan worden getoetst. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die niet door de wetgever zijn verdisconteerd. De heffing van forensenbelasting is verder niet in strijd met art. 1 EP EVRM en valt niet binnen de reikwijdte van het belastingverdrag Nederland-Luxemburg. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:12
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Europees belastingrecht, Belastingen van lagere overheden, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Internationaal belastingrecht
Editie: 11 november
Informatiesoort: VN Vandaag