X is woonachtig in België en beschikt over een vakantiewoning in Zeeland. Voor deze vakantiewoning krijgt X een aanslag forensenbelasting 2020, omdat hij de woning meer dan 90 dagen tot zijn beschikking heeft. De vakantiewoning wordt niet verhuurd. Gedurende de coronapandemie had X in 2020 deze woning in ieder geval 210 dagen tot zijn beschikking. X vindt dat de aanslag forensenbelasting discriminatoir is. De gemeente maakt namelijk een onderscheid tussen inwoners en niet-inwoners. Ook is de aanslag volgens X in strijd met het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en België.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de aanslag terecht is opgelegd. Het onderscheid tussen inwoners en niet-inwoners is gebaseerd op art. 223 Gemeentewet. Dit is een wet in formele zin. Daarom kan geen toetsing plaatsvinden aan art. 1 van de Grondwet. Wel kan getoetst worden aan art. 26 IVBPR, maar er is geen sprake van strijdigheid met het IVBPR. Het onderscheid tussen inwoners en niet-inwoners is gebaseerd op de bijdrage uit het gemeentefonds, waarbij het gaat om het aantal inwoners. Woonforensen vallen hier niet onder. De gemeente mag daarom onderscheid maken. Ook is geen sprake van strijdigheid met het Verdrag tussen Nederland en België. De heffing van forensenbelasting is afhankelijk van het beschikbaar houden van een woning en is niet afhankelijk van het inkomen of vermogen. Het standpunt van de gemeente dat de vakantiewoning 210 dagen tot zijn beschikking stond, heeft X niet gemotiveerd betwist. De aanslag is terecht opgelegd. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 23 mei