De heer X is veroordeeld wegens de handel in cocaïne. Naar aanleiding van het opsporings- en ontnemingsonderzoek is een IB-aanslag over 2009 opgelegd. X blijkt met zijn vaste handelstelefoon de afgelopen twee jaren ruim 25.000 contacten te hebben gehad. Volgens de inspecteur heeft X in 2009 aldus ruim 15 gram per dag verhandeld. Volgens Rechtbank Noord-Holland is deze schatting redelijk. Er is terecht – mede op basis van extrapolatie – vastgesteld hoeveel ontmoetingen met afnemers gemiddeld per dag hebben plaatsgevonden. De boete van 40% is passend en geboden. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam (MK I, 30 juli 2015, 14/00412 en 14/00413, V-N Vandaag 2015/1885) oordeelt dat de inspecteur als grondslag voor de boete ten onrechte is uitgegaan van de omzet. Feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het (voorwaardelijk) opzet van X was gericht op het ontgaan van belasting over de omzet voor zover deze de winst te boven gaat, heeft de inspecteur namelijk niet gesteld (zie HR 4 januari 2013, nr. 11/05310, V-N 2013/3.6). Uitgaande van de (netto)winst, zijnde 15/50e deel van de omzet, wordt de boetegrondslag vastgesteld op 30% van de aanslag. Een boete van 40% is passend en geboden. De boete wordt daarom verlaagd tot 12% (40% van 30%) van de aanslag. Het beroep van X is deels gegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e