Y bv verkrijgt in 2013 voor € 18,5 mln onroerende zaken. Met betrekking tot een van de onroerende zaken worden vervolgens verscheidene werkzaamheden uitgevoerd, voor ruim € 50,5 mln. In 2018 koopt belanghebbende, X, de onroerende zaak voor € 217,2 mln. Volgens X is ter zake van de verkrijging geen overdrachtsbelasting verschuldigd, omdat de samenloopvrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel a WBR van toepassing is. Volgens de inspecteur is de levering van het object, afgezien van een paar onderdelen, niet met BTW belast, zodat de samenloopvrijstelling niet van toepassing is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het gebouw niet is aan te merken als een vervaardigd goed waarvan de ingebruikneming door X ook wordt aangemerkt als de eerste ingebruikneming. Uit de wetsgeschiedenis blijkt namelijk dat alleen dan sprake is van een eerste ingebruikneming wanneer zodanige verbouwingen hebben plaatsgevonden dat daardoor in feite een gebouw wordt voortgebracht dat tevoren niet bestond. Dit houdt in dat het resultaat van de verbouwing op één lijn moet kunnen worden gesteld met een nieuw gebouw. Daar is volgens de rechtbank, gezien de uitgevoerde werkzaamheden, geen sprake van. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 11
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 18 april