Belanghebbende, X bv, verkrijgt op 1 maart 2002 een derde van de onverdeelde eigendom van een uit de zeventiende eeuw stammend gebouw. In het gebouw bevinden zich een winkel en twee woningen. Het pand is vervolgens zodanig verbouwd dat er uiteindelijk drie winkelruimten met drie woonappartementen zijn gecreëerd. Aan X is één winkelruimte met het erboven liggende woonappartement toebedeeld. De winkelruimte is met ingang van 1 april 2004 – zonder btw – verhuurd en het appartement is op 1 november 2004 verkocht. Hierbij werd geen btw in rekening gebracht. De inspecteur is echter van mening dat door de verbouwing een onroerende zaak is vervaardigd en dat bij de levering van het appartement btw berekend had moeten worden. Voor het winkelgedeelte is er volgens de inspecteur sprake van een interne levering. Hij legt daarom een btw-naheffingsaanslag op aan X. Hof Amsterdam oordeelt dat er geen sprake is van de vervaardiging van een onroerende zaak en vernietigt de naheffingsaanslag.
De Hoge Raad oordeelt – onder verwijzing naar de jurisprudentie van het HvJ EU – dat de vervaardiging van een goed inhoudt dat een goed wordt voortgebracht dat tevoren niet bestond. Voor een bestaand gebouw houdt dit volgens de Hoge Raad in dat slechts dan sprake is van een vervaardigd goed als door de werkzaamheden aan het gebouw in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Volgens de Hoge Raad is het oordeel van het hof correct. De Hoge Raad bevestigt dan ook het oordeel van het hof dat de aan het gebouw verrichte werkzaamheden niet hebben geleid tot de vervaardiging van een onroerende zaak.
Lees ook het thema over Onroerend goed: vrijgesteld van btw of toch belast?.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 3
Wet op de omzetbelasting 1968 11