Hof Den Haag oordeelt dat de schuld van X bv aan F bv per 31 december 2004 moet worden gesteld op de bedrijfswaarde van de tegenover de schuld staande vordering van F bv op X bv. De inspecteur heeft terecht rekening gehouden met een vrijvalwinst.

F bv koopt op 10 juni 1998 van E bv de aandelen in belanghebbende, X bv, voor € 0,45. F bv koopt tevens een vordering van E bv op X bv van ruim € 14 mln voor € 34.034. Ultimo 2004 staat de vordering voor € 762 op de balans van F bv. Op de balans van X bv staat een schuld van bijna € 15 mln aan F bv. Per 1 januari 2005 wordt X bv opgenomen in de f.e. van F bv. De inspecteur legt ambtshalve een VPB-aanslag 2004 op naar een bedrag van € 2,9 mln. Later constateert de inspecteur dat de vrijvalwinst ruim € 14,9 mln bedraagt. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat X bv, op grond van art. 15ab lid 6 Wet VPB, de schuld op de bedrijfswaarde moet vaststellen. De rechtbank overweegt daarbij dat per 1 januari 2005 tussen X bv en F bv een f.e. tot stand is gekomen en dat X bv de schuld daarom ultimo 2004 op € 762 moet waarderen en dat er sprake is van een vrijvalwinst van € 14,9 mln. De inspecteur heeft dan ook terecht rekening gehouden met een vrijvalwinst.

Hof Den Haag oordeelt dat de schuld van X bv aan F bv per 31 december 2004 moet worden gesteld op de bedrijfswaarde van de tegenover de schuld staande vordering van F bv op X bv. Rekening houdend met de nettovermogenswaarde van X bv, moet dan ruim € 12,9 mln tot de belastbare winst van X bv worden gerekend.De aanslag is eerder te laag dan te hoog vastgesteld. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15ab

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 7 augustus

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen