X bv heeft bij de verkoop van een hotel volgens Hof Amsterdam een fors voordeel aan haar aandeelhouders gelaten. De inspecteur heeft dit voordeel terecht bij X bv belast.

 

A, B, en C (de bestuurders) zijn de aandeelhouders van belanghebbende, X bv. In januari 2006 is X bv – via haar bestuurders – betrokken bij de koop van een hotel. De koopprijs bedraagt € 5,3 mln. De koper wijst X bv daarbij – voor 30% – aan als zijn meester. Op 10 maart 2006 wordt het hotel voor € 12,2 mln verkocht. X bv wijst hierbij de bestuurders aan als de "meesters". De inspecteur legt een VPB-navorderingsaanslag aan X bv op. Volgens de inspecteur heeft X bv namelijk een uitdeling van ruim € 1,8 mln verricht door het voordeel uit de verkoop van het hotel naar haar aandeelhouders/bestuurders te laten vloeien.

Hof Amsterdam oordeelt dat er sprake is van een uitdeling door X bv. Het hof leidt uit de gang van zaken namelijk af dat uitsluitend X bv partij was bij de koop van het hotel in januari 2006. Dat de aandeelhouders zich niet bewust waren van de fiscale implicaties van hun handelswijze, acht het hof hierbij niet van belang. Verder acht het hof van belang dat X bv haar aandeelhouders pas op 10 maart 2006 heeft aangewezen als "meesters" en dat de verkoop van het hotel reeds op 4 maart 2006 rond was. Het hof stelt vervolgens vast op dat op 10 maart 2006 reeds vaststond dat de kopers het hotel zouden kopen en dat daarbij een forse winst zou worden gerealiseerd. De inspecteur heeft deze winst terecht bij X bv in aanmerking genomen. De navorderingsaanslag blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 29 januari

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen