Belanghebbende, X, is vennoot van een VOF die een coffeeshop exploiteert. De inspecteur maakt in een gesprek met X een aanslag IB/PVV 2010 met boete bekend. Het hof oordeelt dat de inspecteur bij de aankondiging van de boete de zienswijzeprocedure van art. 5:53 lid 3 Awb niet op de juiste manier in acht heeft genomen. De aankondiging van de boete is weliswaar voorafgegaan aan het uitreiken van het aanslagbiljet, maar, gelet op de korte tijdspanne in het gesprek van 23 juli 2013 tussen de aankondiging en de bekendmaking van de boete, heeft X niet naar behoren de tijd gehad om inhoudelijk op het boetevoornemen te reageren, aldus het hof. De Hoge Raad oordeelt echter dat fouten van de inspecteur in de zienswijzeprocedure alleen gevolgen kunnen hebben voor de hoogte van de boete, indien belanghebbende door deze fouten is benadeeld. Het hof heeft in dit geval geen feiten of omstandigheden vastgesteld, waarop het kennelijke oordeel is gebaseerd dat X enig nadeel heeft ondervonden. Volgt verwijzing naar Hof Amsterdam.
Hof Amsterdam oordeelt dat het niet naleven van de zienswijzeprocedure van art. 5:53 lid 3 Awb in dit geval geen gevolgen heeft voor de hoogte van de boete. Het hof oordeelt dat X door de schending van art. 5:53 lid 3 Awb niet is benadeeld, nu X in de bezwaarfase is gehoord en dit de inspecteur geen aanleiding heeft gegeven de boete te verminderen. Evenals de rechtbank ziet het hof in de omstandigheid dat de grondslag van de boete is vastgesteld met omkering van de bewijslast, aanleiding de boete van 50% te matigen met 20% tot 40%. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet bestuursrecht 5:53