De Hoge Raad oordeelt dat fouten van de inspecteur in de zienswijzeprocedure voor vergrijpboeten (art. 5:53 lid 3 Awb) alleen gevolgen hebben voor de hoogte van de boete indien belanghebbende door deze fouten is benadeeld.

Belanghebbende, X, is vennoot van een vennootschap onder firma die een coffeeshop exploiteert. Op 23 juli 2013 maakt de inspecteur in een gesprek met X een aanslag IB/PVV 2010 met boete bekend. Het hof oordeelt dat de inspecteur bij de aankondiging van de boete de zienswijzeprocedure van art. 5:53 lid 3 Awb niet op de juiste manier in acht heeft genomen. De aankondiging van de boete is weliswaar voorafgegaan aan het uitreiken van het aanslagbiljet, maar gelet op de korte tijdspanne in het gesprek van 23 juli 2013 tussen de aankondiging en de bekendmaking van de boete, heeft X niet naar behoren de tijd gehad om inhoudelijk op het boetevoornemen te reageren, aldus het hof. Dit, in combinatie met het feit dat de grondslag van de boete is vastgesteld met toepassing van omkering van de bewijslast, leidt tot matiging van de boete van met 40%.

De Hoge Raad oordeelt dat fouten van de inspecteur in de zienswijzeprocedure voor vergrijpboeten (art. 5:53 lid 3 Awb) alleen gevolgen hebben voor de hoogte van de boete indien belanghebbende door deze fouten is benadeeld. Het hof heeft in dit geval geen feiten of omstandigheden vastgesteld waarop het kennelijke oordeel is gebaseerd dat X enig nadeel heeft ondervonden (vgl. HR 1 oktober 2004, nr. 40074, BNB 2005/40). Het oordeel van het hof kan daarom niet in stand blijven. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond en verwijst de zaak voor een hernieuwde beoordeling van de hoogte van de boete.

Lees ook het thema Verzuim- en vergrijpboetes: Een kwestie van verschil.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e

Algemene wet bestuursrecht 5:53-3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 3 juli

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen