Belanghebbende, X bv, maakt onderdeel uit van het A-concern. De bedrijfsactiviteiten van het concern bestaan uit het autodealerschap en het leasen van auto's. In 1997 wordt het concern gesplitst. Het concern procedeert over de RAER voor de auto´s. In 1998 verplaatst X bv haar zetel naar de Nederlandse Antillen en worden de laatste auto´s waarvoor de RAER was gevormd, verkocht. De onderneming van X bv in Nederland bestaat vanaf dat moment alleen nog maar uit onroerende zaken. In 2008 wordt duidelijk wat stand van de RAER per 31 december 1996 is. Naar aanleiding van deze procedure vermindert de inspecteur de VPB-aanslagen over de jaren 2000-2004 in verband met een aansluitingsverschil van € 26.265. Onder toepassing van de foutenleer betrekt de inspecteur het bedrag van € 26.265 in 2000 in de heffing, en (ter behoud van rechten) ook in de jaren 2001-2004 € 2626. In geschil is uiteindelijk of de inspecteur het bedrag van € 26.265 in 2000 in éénmaal in de heffing kan betrekken of, met toepassing van art. 70ba Wet IB 1964, in de jaren 2000-2004 met een bedrag van € 2626 per jaar. X bv stelt hierbij dat het bedrag in 1998 tot haar winst gerekend had moeten worden, en niet in 2000 nog tot de winst mag worden gerekend. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X bv er, op grond van art. 70ba Wet IB 1964. voor mag kiezen om het bedrag ineens te laten vrijvallen of gespreid over tien jaar. Hof Amsterdam oordeelt dat de RAER in 2000 volledig moet vrijvallen. In cassatie stelt X bv dat het Hof er ten onrechte aan voorbij gaat dat haar onderneming in 2000 in Nederland alleen nog maar bestaat uit onroerende zaken waaraan geen RAER kan worden toegerekend, en dat de auto's waarvoor de RAER is gevormd, reeds in 1998 haar ondernemingsvermogen hebben verlaten.
Advocaat-generaal (A-G) Wattel concludeert dat de foutenleer niet kan worden toegepast. De A-G overweegt daarbij dat er in casu geen sprake is van een onterechte passivering van een fiscale reserve, aangezien de reserve, door de vervreemding van de laatste auto´s in 1998, vrij had moeten vallen in 1998. Vervolgens merkt de A-G nog op dat, op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad, met de foutenleer niet bewerkstelligd kan worden dat een na vrijval niet meer bestaande en ten onrechte niet belaste reserve alsnog in een later jaar wordt belast. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep van X bv gegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 70ba
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 28 november