Belanghebbende, X bv, heeft een v.i. in België. In 1999 vervreemdt zij een huurrecht ter zake van een in Nederland gevestigde supermarkt en in 2003 verkrijgt zij het gebruiksrecht op een woning in België. Ter zake van deze twee transacties sluiten X bv en de inspecteur een VSO. In haar VPB-aangiften neemt X bv een (te hoge) vrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten in aanmerking. De inspecteur corrigeert dit met toepassing van de foutenleer voor de jaren 2004 tot en met 2012 bij het vaststellen van de aanslag VPB 2013. X bv is het hier niet mee eens.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur de foutenleer kan toepassen op fouten in de waardering van vermogensbestanddelen op een balans die wordt opgesteld ter bepaling van de vrij te stellen (buitenlandse) v.i.-winst. Volgens de rechtbank valt niet goed in te zien waarom de foutenleer, die onderdeel uitmaakt van de reguliere fiscale winstbepaling, niet van toepassing zou zijn bij het bepalen van de winst van een v.i., ook al gaat het om het bepalen van de vrij te stellen winst, dan wel winst ter berekening van het bedrag van de belastingvrijstelling. Verder kan de inspecteur de fout niet via navordering herstellen. De verlengde navorderingstermijn is niet van toepassing omdat er geen sprake is van een winstbestanddeel dat ‘in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen’. De HIR is namelijk gevormd ter zake van boekwinst op een Nederlands bedrijfsmiddel. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 11 maart