Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de ingekochte GBL gebruikt wordt voor de productie van GHB en dat X daarmee inkomen verwerft dat hij niet (of te laag) heeft aangegeven.

X exploiteert een eenmanszaak met diverse handelsnamen en activiteiten, waaronder de handel in scooters, auto’s, telefoons met PGP, cleaners en afslankpillen. In 2015 wordt X geïdentificeerd als bezoeker van een bedrijf waar gesprekken over grondstoffen voor synthetische drugs worden afgeluisterd. Uit informatie van de Duitse Belastingdienst blijkt dat X grote hoeveelheden GBL inkoopt, een grondstof voor de partydrug GHB. De inspecteur voert een onderzoek uit naar de aangiften IB/PVV over de jaren 2013-2018 en legt navorderingsaanslagen en vergrijpboetes op. X betwist de omzet uit de verkoop van GBL en stelt dat hij deze gebruikt voor chemisch ontlakken.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de ingekochte GBL gebruikt wordt voor de productie van GHB en dat X daarmee inkomen verwerft dat hij niet (of te laag) heeft aangegeven. De bewijslast wordt omgekeerd. De ingekochte hoeveelheden GBL zijn alleen verklaarbaar als wordt uitgegaan dat deze bestemd is voor de productie van GHB. Dit verklaart ook de vervalsing door X van bankafschriften waar de betalingen van die inkopen uit blijken. De inspecteur is bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen uitgegegaan van een redelijke schatting. De door de inspecteur aangegeven factor 7 voor de winst uit handel in GBL acht de rechtbank echter niet bewezen en verminderd de navorderingsaanslagen en matigt de boetes. Het beroep is verder ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 25

Wet inkomstenbelasting 2001 3.15

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 7 maart

Informatiesoort: VN Vandaag

48

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen