X is sinds 6 juli 2018 bestuurder en enig aandeelhouder van A BV. Voor het jaar 2019 dient X een aangifte IB/PVV in met een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 5036. De inspecteur corrigeert de aangifte en neemt een gebruikelijk loon in aanmerking, resulterend in een aanslag met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.000. X maakt bezwaar tegen de aanslag, maar de inspecteur wijst het bezwaar af. X stelt beroep in bij de rechtbank, die oordeelt dat het gebruikelijk loon nihil moet zijn vanwege de beperkte werkzaamheden van X en haar psychische klachten. De inspecteur gaat in hoger beroep bij het hof.
In geschil is of het gebruikelijk loon terecht door de rechtbank is verminderd tot nihil.
Hof Den Haag oordeelt dat X een gebruikelijk loon in aanmerking moet nemen. Het hof acht aannemelijk dat X, ondanks haar psychische klachten, werkzaamheden heeft verricht voor A BV, gezien de aangegeven omzet van € 43.199 in de aangiften omzetbelasting 2019. X levert onvoldoende bewijs om aan te tonen dat het gebruikelijk loon op een lager bedrag moet worden vastgesteld. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 27. De rentebeschikking wordt dienovereenkomstig verminderd.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Wet op de loonbelasting 1964 12a
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Loonbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 29 april
Informatiesoort: VN Vandaag