Hof Amsterdam oordeelt dat in beginsel ten minste een gebruikelijk loon van € 44.000 in aanmerking moet worden genomen. X heeft een aanmerkelijk belang in C bv en heeft werkzaamheden voor de bv verricht. Daarbij geldt dat het loon van € 44.000 niet naar tijdsgelang wordt toegepast. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Belanghebbende, X, houdt de aandelen in C bv. In 2015 sluit C bv een contract met D SA en ontvangt C bv in totaal € 88.043 van D SA in verband met door X verrichte werkzaamheden. X neemt met betrekking tot de voor C bv verrichte werkzaamheden niets op in zijn IB-aangifte over 2015. De inspecteur legt een IB-navorderingsaanslag op aan X, waarbij hij een gebruikelijk loon van € 44.000 in aanmerking neemt. X is van mening dat het gebruikelijk loon tijdsevenredig moet worden vastgesteld, omdat hij in 2015 niet het hele jaar voor D SA heeft gewerkt. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de normbedragen voor het gebruikelijk loon niet tijdsevenredig worden vastgesteld. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam (V-N 2022/46.25.2) oordeelt dat in beginsel ten minste een gebruikelijk loon van € 44.000 in aanmerking moet worden genomen. X heeft een aanmerkelijk belang in C bv en heeft werkzaamheden voor de bv verricht. Daarbij geldt dat het loon van € 44.000 niet naar tijdsgelang wordt toegepast. Dat X niet het hele jaar werkzaamheden heeft verricht, is dus niet van belang. Het hof wijst er daarbij op dat in 2015 € 88.043 op de rekening van de bv is ontvangen en dat aan X een auto ter beschikking is gesteld. De inspecteur heeft dan ook terecht een loon van € 44.000 in aanmerking genomen. Verder maakt X niet aannemelijk dat het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan € 44.000. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 12a
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81