Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat een vermogensverschuiving van € 16,6 mln. heeft plaatsgevonden van Q Ltd. naar X. Met deze vermogensverschuiving heeft Q Ltd. X in zijn hoedanigheid van (indirect) aandeelhouder willen bevoordelen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X houdt via Z NV de aandelen in Q Ltd., een naar Cypriotisch recht opgerichte vennootschap. In 2007 verkrijgt Z NV een vordering van € 29,3 mln. op X in verband met de overdracht van een effectenportefeuille. Z NV draagt deze vordering vervolgens over aan Q Ltd. In 2012 wordt de vordering weer overgedragen aan Z NV. De vordering bedraagt op dat moment € 36,2 mln. De waarde van de effectenportefeuille is dan € 19,6 mln. De vordering op X wordt daarbij kwijtgescholden tot de waarde van de effectenportefeuille. De inspecteur is van mening dat door de kwijtschelding een uitdeling van € 16,6 mln. plaatsvindt. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk.

Hof Den Haag (V-N 2023/8.1.2) oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat een vermogensverschuiving van € 16,6 mln. heeft plaatsgevonden van Q Ltd. naar X. Met deze vermogensverschuiving heeft Q Ltd. X in zijn hoedanigheid van (indirect) aandeelhouder willen bevoordelen. Ook moet X zich daarvan bewust zijn geweest. Er was geen zakelijke reden voor afwaardering van de vordering. X beschikt namelijk over de financiële middelen om zijn schuld aan Q Ltd. te voldoen. Verder heeft het formele bestuur van Q Ltd. slechts acht geslagen op de waarde van de effectenportefeuille en niet op de overige bezittingen en solvabiliteit van X. Daarnaast betreft het genomen verlies ook nog een zeer aanzienlijk bedrag. De conclusie moet volgens het hof dan ook luiden dat Q Ltd. haar (indirect) aandeelhouder bewust heeft bevoordeeld. Ook maakt de inspecteur aannemelijk dat X zich van een en ander bewust was en heeft hij de helft van de winstuitdeling terecht bij de partner van X in aanmerking genomen. Het hof bevestigt de rechtbankuitspraak. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 4.13

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 18 maart

Informatiesoort: VN Vandaag

22

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen