X is werkzaam geweest bij de politie. Per 1 januari 2009 kreeg hij ontslag vanwege het bereiken van de leeftijd waarop hij gerechtigd was tot functioneel leeftijdsontslag. Voorafgaand aan dit ontslag heeft X gebruik gemaakt van de Tijdelijke Ouderenregeling (TOR). De TOR hield in dat X met ingang van 1 april 2007 non-activiteit was verleend tot aan de datum van ontslag. X claimt in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2008 arbeidskorting. De inspecteur stelt dat X daar geen recht op heeft. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep. Hof 's-Gravenhage overweegt dat voor het verlenen van de arbeidkorting vereist is dat daadwerkelijk in dat jaar arbeid voor de werkgever is verricht. Nu X is vrijgesteld van het verrichten van arbeid vormt de door hem genoten uitkering geen onmiddellijke beloning voor bepaalde door hem verrichte arbeid, maar vindt die uitkering eerder zijn oorzaak in de voorheen door X voor de werkgever verrichte arbeid. De TOR-uitkering moet worden aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking. Een zodanige uikering kan niet, voor de toepassing van art. 8.11 Wet IB 2001, worden aangemerkt als loon dat is genoten met tegenwoordige arbeid. X heeft geen recht op de arbeidskorting. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Gravenhage
Editie: 11 februari