Belanghebbende, X bv, bezit alle aandelen in A bv met wie zij een fiscale eenheid vennootschapsbelasting vormt. In februari 2005 koopt A bv een onroerende zaak voor € 1,3 mln. Uit de afrekening van de notaris blijkt dat € 844.900 is betaald door E, € 300.000 door mevrouw F, € 150.000 door H bestaande uit drie heren, € 50.000 door de heer K en € 50.000 door A bv. In juli 2005 verkoopt A bv een deel van de onroerende zaak door voor € 2.215.000. In augustus 2005 worden twee in de aankoop van de onroerende zaak begrepen woonhuizen verkocht voor € 175.000 aan de heer K en mevrouw N. X bv brengt een bedrag van € 706.000 ten laste van haar belastbare winst over 2005 betreffende betalingen aan mevrouw N van € 127.000, de heer K van € 153.000, mevrouw L van € 146.000, de heer M van € 90.000 en G van € 190.000. In geschil is of de betalingen aan mevrouw L, mevrouw N alsmede de heer M van in totaal € 363.000 in mindering moeten komen op de verkoopopbrengst. X bv stelt dat het gaat om betalingen uit hoofde van een participatieovereenkomst. Rechtbank Haarlem oordeelt dat op de verkoopopbrengst van de onroerende zaak niet de betalingen aan mevrouw L en N en de heer M in mindering komen. X bv heeft niet aannemelijk gemaakt dat door haar genoemde personen betrokken zijn geweest in een participatieovereenkomst ter zake van de aankoop van een terrein. Er is geen schriftelijke participatieovereenkomst opgemaakt, hetgeen bij de omvang van participaties als hier gesteld toch voor de hand zou hebben gelegen, ook indien op basis van vertrouwen wordt gehandeld. Niet aannemelijk is geworden dat vooraf afspraken zijn gemaakt over de winstverdeling, verdeling van risico's en inbreng van de genoemde participanten. De rechtbank gaat voorbij aan het aangeboden getuigenbewijs van een notaris, want deze notaris is geen partij geweest bij de gestelde participatieovereenkomst en heeft hiervan evenmin een schriftelijk stuk opgemaakt. Nu geen sprake is geweest van een participatieovereenkomst kan X bv de betalingen niet ten laste van de winst brengen.
Hof Amsterdam oordeelt evenals de rechtbank dat het niet aannemelijk is dat de door X bv verrichte betalingen zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van haar onderneming. In het bijzonder heeft X bv niet aannemelijk gemaakt dat de betalingen voortspruiten uit onroerendgoedtransacties waarbij zij overigens betrokken is. Het hoger beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 17 september