Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur terecht het inkomen van X aanmerkt als row en de aftrek van huisvestingskosten niet accepteert.

X staat in 2019 ingeschreven op een adres in Nederland. In zijn aangifte IB/PVV 2019 geeft hij winst uit onderneming aan voor een negatief bedrag van € 19.919, gegenereerd met drie verschillende activiteiten. Hierin is begrepen de aftrek van de kosten van de woning van X. De inspecteur merkt zijn inkomsten aan als resultaat uit overige werkzaamheden en staat de huisvestingskosten niet in aftrek toe. In geschil is of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2019 tot het juiste bedrag heeft vastgesteld.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat X niet slaagt in zijn bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van winst uit onderneming. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de inspecteur de aftrek van huisvestingskosten terecht niet accepteert. X maakt niet aannemelijk dat de woning enkel als opslagruimte dient en dat hij in 2019 zelf in Duitsland woont. Als X een beroep heeft willen doen op de aftrekmogelijkheid ten aanzien van de zelfstandige werkruimte merkt de rechtbank tevens op dat niet is gesteld of aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan het inkomensvereiste. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.16

Wet inkomstenbelasting 2001 3.151

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 4 maart

Informatiesoort: VN Vandaag

18

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen