Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de heer A op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij zijn in het buitenland wonende dochter in belangrijke mate moest onderhouden.

De heer A woont alleen. In zijn IB-aangifte voor 2008 claimt A de alleenstaande-ouderkorting. In geschil is of de inspecteur deze korting terecht heeft geweigerd. A stelt vervolgens dat zijn echtgenote in Turkije woont en dat hij zijn aldaar studerende dochter (B), die jonger is dan 30 jaar, financieel ondersteunt. Volgens A kan hij uitgaven voor levensonderhoud voor B op de voet van art. 6.13 Wet IB 2001 aftrekken. Rechtbank Haarlem oordeelt dat A zijn familierelatie met B niet met overtuigende bewijsstukken heeft onderbouwd. A overlegt in hoger beroep een kopie van het Turkse bevolkingsregister waaruit blijkt dat hij de vader van B is. Hof Amsterdam oordeelt dat A op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij zijn dochter in belangrijke mate moest onderhouden. A heeft weliswaar in het eerste kwartaal € 600 overgemaakt naar B, maar er is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat dit was bestemd voor kosten van haar levensonderhoud. Het is ook niet duidelijk of B in 2008 wel bij een universiteit was ingeschreven. A heeft dus geen recht heeft op persoonsgebonden aftrek voor uitgaven van een kind jonger dan 30 jaar. Het hoger beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.13

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 22 maart

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen