X voert grond-, weg- en waterbouwwerkzaamheden uit. Persoon Y verricht feitelijk de werkzaamheden, heeft geen vaste verblijfplaats en is de enige gevolmachtigde van X. Y is ook de enige bestuurder van een stichting die een perceel bezit in België. X maakt kosten om op dit perceel een weekendverblijf te bouwen. De inspecteur weigert de aftrek van voorbelasting en legt een naheffingsaanslag omzetbelasting op over de periode mei 2016 tot en met december 2019, omdat X niet aannemelijk maakt dat het weekendverblijf voor belaste handelingen gebruikt zal worden. Verder stelt de inspecteur dat X het weekendverblijf privé gebruikt. X stelt dat de voorbelasting aftrekbaar is, omdat het verblijf wordt gebruikt voor zijn bedrijfsvoering. In hoger beroep is in geschil of de voorbelasting met betrekking tot het weekendverblijf terecht is gecorrigeerd. De inspecteur betwist daarnaast de tijdigheid van het hogerberoepschrift.
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat het hoger beroep tijdig is ingediend en verbindt geen gevolgen aan de te late openbare bekendmaking door de rechtbank. Ook oordeelt het hof dat X onvoldoende aannemelijk maakt dat zij in de periode 2016 tot en met 2019 voornemens is het verblijf voor belaste doeleinden te gebruiken, noch dat X bevoegd is rechtshandelingen te verrichten met betrekking tot het verblijf. De correcties van de voorbelasting zijn terecht. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:9
Algemene wet bestuursrecht 6:8
Algemene wet bestuursrecht 6:24
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Wet op de omzetbelasting 1968 4
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 27 januari
Informatiesoort: VN Vandaag