Hof Amsterdam oordeelt dat X geen recht heeft op aftrek van de onderhoudskosten voor zijn dochter. De dochter volgt in Bulgarije namelijk een fulltime studie, en er bestaat een studiefinancieringsregeling in Bulgarije. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
In zijn IB-aangifte 2012 brengt X kosten van levensonderhoud van zijn, in Bulgarije wonende, kinderen in aftrek. Verder brengt hij scholingsuitgaven in aftrek. De inspecteur accepteert de aftrek van deze posten niet.
Hof Amsterdam (V-N 2019/37.1.3) oordeelt dat X geen recht heeft op aftrek van de onderhoudskosten voor zijn dochter. Het hof stelt daarbij vast dat de dochter een fulltime studie in Bulgarije volgt, en dat er een studiefinancieringsregeling bestaat in Bulgarije. Nu X niet aannemelijk maakt dat zijn dochter geen beroep kan doen op deze regeling, heeft hij geen recht op de geclaimde aftrek. Ten aanzien van de aftrek van de onderhoudskosten voor de zoon, stelt het hof vast dat X slechts € 360 per kwartaal aan onderhoudskosten voor zijn zoon heeft betaald. Voor de aftrek is vereist dat minimaal € 408 aan onderhoudskosten per kwartaal wordt betaald. Ook heeft de inspecteur terecht de aftrek voor de scholingsuitgaven geweigerd. Het hof is namelijk van mening dat X niet aannemelijk maakt dat het opleidingsinstituut waar X de opleiding zou hebben gevolgd, bestaat.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.27
Wet inkomstenbelasting 2001 6.14
Wet inkomstenbelasting 2001 6.13