X is in 2007 gescheiden van zijn ex-echtgenote. Op grond van het convenant heeft hij een vordering op haar voor aflossing van de creditcard van € 32.531, en een schuld voor de woning en kosten van de kinderen. De rechter oordeelt uiteindelijk dat de ex-echtgenote een bedrag van € 12.782 moet betalen aan X. Het verschil, van € 19.749, geeft X aan als aftrek overige onderhoudsverplichting in zijn aangifte IB/PVV 2018. Hij stelt dat nu zijn ex-echtgenote deze € 19.749 niet aan hem hoeft terug te betalen, zij dit kan aanwenden voor haar levensonderhoud. De inspecteur weigert deze aftrek.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de vermindering van de vordering van X op zijn ex-echtgenote voortvloeit uit de omstandigheid dat een groter deel van de schulden is toebedeeld aan X. Dat X dacht een hogere vordering te hebben op zijn ex-echtgenote, maakt dit niet anders. Gelet op de aard van de betalingen door belanghebbende (aflossing van schulden), kan van een onderhoudsverplichting geen sprake zijn.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.3
Wet inkomstenbelasting 2001 6.1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 13 juli