X ontvangt een pensioenuitkering uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking. De pensioenaanspraken zijn deels opgebouwd in de jaren dat X in Venezuela en Brunei heeft gewerkt. X heeft in zijn IB-aangiften vanaf 1996 voor een deel van zijn pensioenuitkering aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd. Voor 2006 is de geclaimde aftrek niet verleend. In geschil is of X voor 2006 recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een deel van zijn pensioeninkomsten. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat X geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. X heeft volgens de rechtbank namelijk niet aannemelijk gemaakt dat, in verband met de verkrijging van de pensioenaanspraken in het buitenland, daadwerkelijk belasting is geheven die naar aard en strekking overeenkomt met de LB of de IB. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het aan X is om aannemelijk te maken dat, en tot welk bedrag, hij gedurende zijn diensttijd in het buitenland pensioenpremies heeft betaald waarvoor hij geen aftrek heeft genoten. Vervolgens stelt het hof vast dat in de jaren dat X in het buitenland heeft gewerkt geen pensioenpremies te zijnen laste zijn gekomen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Hoge Raad is het met het hof eens dat – nu X een beroep doet op een besluit uit 2002 – het aan X is om aannemelijk te maken dat, en tot welk bedrag, hij gedurende zijn diensttijd in het buitenland pensioenpremies heeft betaald waarvoor hij geen aftrek heeft genoten. De Hoge Raad verwijst hierbij naar de conclusie van A-G Niessen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.81
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad (Belastingkamer)
Editie: 31 mei